Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het huidige stelsel van inburgering in de Nederlandse samenleving te herzien door een algemene plicht tot inburgeren voor vreemdelingen en een plicht tot inburgering voor enkele categorien Nederlanders te introduceren, alsmede het verstrekken van bepaalde verblijfsvergunningen afhankelijk te maken van het behalen van het inburgeringsexamen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen
Artikel 1
1. | In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
|
2. | Bij regeling van Onze Minister kan de geestelijke bedienaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, nader worden omschreven. |
Artikel 2
Een minderjarige is bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn met betrekking tot de uitoefening, onderscheidenlijk de nakoming van de voor hem uit deze wet en de daarop berustende bepalingen voortvloeiende rechten en verplichtingen.
Hoofdstuk 2. Inburgeringsplicht
Artikel 3
1. | Inburgeringsplichtig is de vreemdeling met rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000, die:
|
2. | Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het voortduren van de inburgeringsplicht in geval van tijdelijke beindiging van de in het eerste lid bedoelde omstandigheden. |
3. | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het tijdelijke doel, bedoeld in het eerste lid, waarbij zo veel mogelijk wordt aangesloten bij het verblijfsrecht van tijdelijke aard, bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdeel f, van de Vreemdelingenwet 2000. |
4. | De inburgeringsplicht, bedoeld in het eerste lid, wordt niet met terugwerkende kracht gevestigd. |
Artikel 4 [Vervallen per 27-06-2008]
Artikel 5
1. | In afwijking van artikel 3 is niet inburgeringsplichtig degene die:
|
2. | Evenmin is inburgeringsplichtig:
|
3. | De inburgeringsplichtige die beschikt over een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen diploma, certificaat of ander document, waaruit blijkt dat hij reeds beschikt over een deel van de vaardigheden en kennis, bedoeld in artikel 7, is vrijgesteld van de verplichting om dat deel van die kennis of vaardigheden te verwerven en het betreffende deel van het inburgeringsexamen te behalen. |
4. | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent:
|
5. | Onze Minister kan beleidsregels vaststellen omtrent de toepassing van het tweede lid, onderdeel e. |
Artikel 6
1. | Het college ontheft de inburgeringsplichtige van de inburgeringsplicht, indien die inburgeringsplichtige heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen. |
2. | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden voorzien in:
|
Artikel 7
1. | De inburgeringsplichtige verwerft mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving. Hij draagt er zorg voor dat hij het inburgeringsexamen behaalt:
|
2. | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:
|
Artikel 8
De gemeenteraad stelt bij verordening regels over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.
Hoofdstuk 3. Overheidscertificering
Artikel 9
1. | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld voor de afgifte van een certificaat aan een rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf werkzaamheden verricht gericht op het toeleiden van inburgeringsplichtigen naar het inburgeringsexamen. |
2. | Onze Minister dan wel een door Onze Minister op grond van artikel 10 aangewezen instelling beslist op aanvraag over de afgifte van het certificaat, bedoeld in het eerste lid, en is tevens bevoegd een afgegeven certificaat in te trekken. |
3. | Een certificaat wordt afgegeven voor een beperkte tijdsduur. Aan een certificaat kunnen voorschriften worden verbonden. |
4. | Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gesteld omtrent:
|
Artikel 10
1. | Onze Minister kan op aanvraag een instelling aanwijzen die de bevoegdheden, bedoeld in artikel 9, tweede lid, uitoefent. |
2. | Aan een aanwijzing krachtens het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden. |
3. | Een krachtens dit artikel aangewezen instelling verstrekt desgevraagd kosteloos aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voorzover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is. |
4. | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels gesteld worden voor:
|
Artikel 11
1. | Onze Minister kan de krachtens artikel 10 aangewezen instelling aanwijzingen geven met betrekking tot de uitoefening van haar taken. Hij treedt daarbij niet in individuele gevallen. |
2. | De krachtens artikel 10 aangewezen instelling is gehouden overeenkomstig de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, te handelen. |
Artikel 12
1. | Indien naar het oordeel van Onze Minister de krachtens artikel 10 aangewezen instelling zijn taak ernstig verwaarloost, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen. |
2. | De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat de krachtens artikel 10 aangewezen instelling in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog haar taak naar behoren uit te voeren. |
3. | Onze Minister stelt beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in het eerste lid. |
Hoofdstuk 4. Inburgeringsexamen
Artikel 13
1. | Onze Minister stelt het inburgeringsexamen vast. |
2. | Het inburgeringsexamen omvat een onderzoek naar de kennis en vaardigheden die de inburgeringsplichtige ingevolge artikel 7 moet hebben verworven. |
3. | Het inburgeringsexamen bestaat uit een centraal deel en een praktijkdeel. |
4. | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het inburgeringsexamen. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld omtrent:
|
Artikel 14
1. | Het inburgeringsexamen is behaald, indien:
|
2. | Ten bewijze dat het inburgeringsexamen is behaald, wordt een diploma uitgereikt. |
3. | Bij regeling van Onze Minister wordt het model van het diploma vastgesteld. |
4. | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de geldigheidsduur van de uitslagen van de tot het inburgeringsexamen behorende examens. |
Artikel 15
1. | Het praktijkdeel van het inburgeringsexamen wordt afgenomen door de IB-Groep en de door Onze Minister aangewezen exameninstellingen. |
2. | De IB-Groep neemt het centrale deel van het inburgeringsexamen af. |
3. | Aan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden. |
4. | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent:
|
5. | In de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het vierde lid, kan worden bepaald dat het praktijkdeel van het inburgeringsexamen of een onderdeel daarvan, in afwijking van het eerste lid, wordt afgenomen door een bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur aangewezen exameninstelling, indien de kandidaat een geestelijk bedienaar is. |
6. | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het toezicht op de exameninstellingen door een onafhankelijke instantie. |
Hoofdstuk 5. Faciliteiten
1. Algemeen
Artikel 16
1. | De IB-Groep verstrekt op aanvraag een lening aan de inburgeringsplichtige indien is voldaan aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels omtrent de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de lening wordt verstrekt. |
2. | Het bedrag van de lening wordt betaald aan de door de inburgeringsplichtige aangewezen cursusinstelling en exameninstelling. |
3. | De inburgeringsplichtige of gewezen inburgeringsplichtige betaalt de lening vermeerderd met de volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels berekende rente terug. |
4. | Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur worden tevens regels gesteld omtrent:
|
5. | Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gesteld omtrent het verstrekken van een lening aan een inburgeringsplichtige ten behoeve van het verwerven van kennis en vaardigheden op een hoger niveau dan is vastgesteld op grond van artikel 7, tweede lid, onderdeel a. |
Artikel 17
1. | De terugbetalingsperiode vangt niet eerder aan dan zes maanden nadat drie jaar zijn verstreken sedert de verstrekking van de lening of, indien dat eerder is, zes maanden nadat het inburgeringsexamen is behaald. |
2. | De IB-Groep kan het terug te betalen bedrag invorderen bij dwangbevel. |
3. | Indien de lening wordt kwijtgescholden, gaat de over het kwijtgescholden bedrag opgebouwde rente op het tijdstip van kwijtschelding teniet. |
Artikel 18
1. | Overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels verstrekt de IB-Groep een vergoeding aan de gewezen inburgeringsplichtige die binnen drie jaar het inburgeringsexamen heeft behaald. |
2. | Voor de oudkomer vangt de termijn, bedoeld in het eerste lid, niet aan, dan nadat het college zulks ten aanzien van hem op grond van artikel 26 heeft bepaald. |
3. | Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur worden tevens regels gesteld omtrent:
|
4. | Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gesteld omtrent het verstrekken van een vergoeding aan de gewezen inburgeringsplichtige die kennis en vaardigheden heeft verworven op een hoger niveau dan is vastgesteld op grond van artikel 7, tweede lid, onderdeel a. |
2. Gemeentelijk aanbod aan bijzondere groepen
Artikel 19
1. | Het college kan een inburgeringsvoorziening aanbieden aan de inburgeringsplichtige die:
|
2. | Het college biedt in ieder geval een inburgeringsvoorziening aan aan de inburgeringsplichtige die:
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het aanbod van de inburgeringsvoorziening aan de geestelijke bedienaar. |
3. | Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen en omvat het eenmaal kosteloos afleggen van het examen. |
4. | Een aanbod wordt niet gedaan aan de inburgeringsplichtige, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert. |
5. | De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het eerste, tweede en derde lid. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:
|
6. | Voor de inburgeringsplichtige die houder is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of 33 van de Vreemdelingenwet 2000 maakt maatschappelijke begeleiding onderdeel uit van de inburgeringsvoorziening. |
Artikel 20
1. | Een aanbod voor een inburgeringsvoorziening aan de inburgeringsplichtige, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, die tevens verplicht is om arbeid te verkrijgen en te aanvaarden, wordt uitsluitend gedaan in combinatie met een op grond van de Wet werk en bijstand, dan wel een van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen, aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Binnen een gecombineerde voorziening kunnen onderdelen volgtijdelijk worden ingezet. |
2. | Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van een gecombineerde voorziening als bedoeld in het eerste lid. |
Artikel 21
1. | Het college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de door hem aangewezen deskundige, de desbetreffende eigenrisicodrager, de desbetreffende overheidswerkgever en de Centrale organisatie werk en inkomen werken samen bij de uitvoering van artikel 19, eerste lid, onderdeel a, artikel 20, eerste lid, en artikel 22. |
2. | Het college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de desbetreffende eigenrisicodrager en de desbetreffende overheidswerkgever maken in ieder geval afspraken met betrekking tot de inkoop van een gecombineerde voorziening als bedoeld in artikel 20, eerste lid, de wijze waarop die voorziening feitelijk wordt aangeboden en de onderlinge gegevensuitwisseling. |
Artikel 22
1. | Het college stelt de inburgeringsvoorziening vast, nadat de inburgeringsplichtige een door het college aangeboden inburgeringsvoorziening heeft aanvaard. |
2. | Indien de beschikking, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op een oudkomer, geeft het college daarin tevens toepassing aan artikel 26. |
Artikel 23
1. | De inburgeringsplichtige verleent medewerking aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening. |
2. | De inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld, is een eigen bijdrage verschuldigd van 270, welk bedrag bij algemene maatregel van bestuur kan worden gewijzigd. |
3. | De gemeenteraad stelt bij verordening regels over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen. |
4. | Indien de inburgeringsplichtige, voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld, op grond van artikel 27 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt ingeschreven in een andere gemeente, wordt de inburgeringsvoorziening voortgezet, tenzij het college van de andere gemeente binnen zes weken na die inschrijving te kennen heeft gegeven dat de inburgeringsvoorziening vervalt. In dat geval biedt hij de inburgeringsplichtige een gelijkwaardig inburgeringsalternatief aan. |
5. | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het inburgeringsalternatief, bedoeld in het vierde lid. |
Artikel 24
1. | Het college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de eigenrisicodrager kunnen de eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, verrekenen met algemene bijstand of verrekenen met dan wel inhouden op een uitkering op grond van een van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen. |
2. | Indien degene die de eigen bijdrage verschuldigd is een uitkering ontvangt op grond van een van de socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen, bedoeld in het eerste lid, die wordt uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de eigenrisicodrager, betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de eigenrisicodrager desgevraagd aan het college het bedrag van die bijdrage. |
3. | Het college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de eigenrisicodrager zijn niet bevoegd tot verrekening dan wel inhouding voorzover beslag op hun vordering nietig zou zijn. |
4. | Het college kan de eigen bijdrage bij dwangbevel invorderen. |
Hoofdstuk 6. Handhaving
1. Algemeen
Artikel 25
1. | Het college kan de inburgeringsplichtige oproepen om te verschijnen en gegevens te verstrekken om toepassing te geven aan de artikelen 19 en 26. |
2. | Het college kan een persoon ten aanzien van wie het op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is, oproepen om te verschijnen en gegevens te verstrekken die voor diens inburgeringsplichtigheid van belang zijn. |
3. | De in het tweede lid bedoelde gegevens kunnen betrekking hebben op:
|
4. | De in het eerste en tweede lid bedoelde persoon geeft gehoor aan de oproep en verleent medewerking aan het onderzoek. |
Artikel 26
Het college bepaalt voor de oudkomer de dag waarop de in de artikelen 7, eerste lid, onderdeel b, en 18, eerste lid, bedoelde termijnen aanvangen. De termijnen vangen op dezelfde dag aan.
Artikel 27
Het college stelt de identiteit van de krachtens artikel 25 opgeroepen personen vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
Artikel 28
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het oproepen van personen krachtens artikel 25.
2. Bestuurlijke boete
Artikel 29
Het college legt een bestuurlijke boete op indien de krachtens artikel 25, eerste of tweede lid, opgeroepen persoon handelt in strijd met artikel 25, vierde lid.
Artikel 30
Het college legt een bestuurlijke boete op indien de inburgeringsplichtige ten aanzien van wie een beschikking als bedoeld in artikel 22, eerste lid, is gegeven, handelt in strijd met artikel 23, eerste lid, dan wel met de krachtens artikel 23, derde lid, gestelde regels.
Artikel 31
1. | Het college legt de inburgeringsplichtige die niet binnen de in artikel 7, eerste lid, bedoelde termijn of de op grond van het tweede lid, aanhef en onderdeel a, verlengde termijn, het inburgeringsexamen heeft behaald, een bestuurlijke boete op. |
2. | In afwijking van het eerste lid:
|
3. | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het tweede lid. |
Artikel 32
Het college stelt in de boetebeschikking, bedoeld in artikel 31, eerste lid, een nieuwe termijn van ten hoogste twee jaren waarbinnen de inburgeringsplichtige na het bekendmaken van de boetebeschikking alsnog het inburgeringsexamen moet behalen.
Artikel 33
1. | Het college legt de inburgeringsplichtige die binnen de krachtens artikel 32 vastgestelde termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, een bestuurlijke boete op. Artikel 31, tweede en derde lid, en artikel 32 zijn van overeenkomstige toepassing. |
2. | Zolang de inburgeringsplichtige na het verstrijken van de krachtens het eerste lid gestelde termijn het inburgeringsexamen nog steeds niet heeft behaald, legt het college iedere twee jaar een bestuurlijke boete op. Artikel 31, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. |
Artikel 34
De bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan:
a. | 250 voor het handelen in strijd met artikel 25; |
b. | 500 voor het handelen in strijd met artikel 23, eerste lid, of de krachtens artikel 23, derde lid, gestelde regels; |
c. | 500 voor het niet naleven van artikel 7, eerste lid; |
d. | 1000 voor het niet behalen van het inburgeringsexamen binnen de bij of krachtens de artikelen 32 en 33 gestelde termijnen. |
Artikel 35
De gemeenteraad stelt bij verordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.
Artikel 36
1. | Degene die wordt verhoord met het oog op het opleggen van een bestuurlijke boete, is niet verplicht ten behoeve daarvan verklaringen af te leggen. |
2. | Voor het verhoor wordt aan de betrokkene medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden. |
Artikel 37
Het college legt geen bestuurlijke boete op indien voor dezelfde gedraging de bijstand kan worden verlaagd op grond van artikel 18, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, dan wel indien voor dezelfde gedraging een boete of maatregel kan of moet worden opgelegd op grond van een van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen.
Artikel 38
1. | Het college legt geen bestuurlijke boete op voorzover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. |
2. | Het college stemt de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het college houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. |
Artikel 39
1. | De bestuurlijke boete wordt bij beschikking opgelegd. |
2. | De beschikking vermeldt in ieder geval:
|
Artikel 40
1. | Het college stelt de overtreder desgevraagd in de gelegenheid de gegevens waarop het opleggen van de bestuurlijke boete, dan wel het voornemen daartoe, berust, in te zien en daarvan afschriften te vervaardigen. |
2. | Het college draagt zorg voor bijstand door een tolk, indien blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt. |
Artikel 41
1. | Het college maakt van de in de artikelen 30, 31 en 33 bedoelde overtredingen binnen vier weken een rapport op. Dit rapport is gedagtekend en vermeldt:
|
2. | Het college beslist binnen dertien weken na de dagtekening van het in het eerste lid bedoelde rapport omtrent het opleggen van de bestuurlijke boete. |
3. | Mandaat tot het opleggen van een bestuurlijke boete wordt niet verleend aan degene die van de overtreding een rapport opgemaakt heeft. |
Artikel 42
1. | In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt het college de overtreder van de in de artikelen 30, 31 en 33 bedoelde feiten steeds in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen. |
2. | Het in artikel 41 bedoelde rapport wordt bij de uitnodiging daartoe aan de overtreder toegezonden of uitgereikt. |
3. | Het college zorgt voorts voor bijstand door een tolk, indien blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt. |
4. | Indien het college nadat de overtreder zijn zienswijze naar voren heeft gebracht, beslist dat voor de overtreding geen boete zal worden opgelegd, wordt dit schriftelijk aan de overtreder medegedeeld. |
Artikel 43
1. | Het college legt geen boete op indien de overtreder is overleden. |
2. | Een bestuurlijke boete vervalt indien zij op het tijdstip van het overlijden van de overtreder niet onherroepelijk is. Een onherroepelijke bestuurlijke boete vervalt voorzover zij op dat tijdstip nog niet is betaald. |
3. | Het college legt geen bestuurlijke boete op:
|
4. | De bevoegdheid tot het opleggen van een boete als bedoeld in de artikelen 30, 31 en 33 vervalt vijf jaren nadat de overtreding is begaan. |
5. | De bevoegdheid tot het opleggen van een boete als bedoeld in artikel 29 vervalt twee jaren nadat de overtreding is begaan. |
6. | Indien tegen de bestuurlijke boete bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld, wordt de vervaltermijn opgeschort tot onherroepelijk op het bezwaar of beroep is beslist. |
Artikel 44
1. | Het college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de eigenrisicodrager kunnen de bestuurlijke boete verrekenen met algemene bijstand of verrekenen met dan wel inhouden op een uitkering op grond van een van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen. |
2. | Indien degene aan wie een boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van een van de socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen, bedoeld in het eerste lid, die wordt uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de eigenrisicodrager, betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de eigenrisicodrager desgevraagd aan het college het bedrag van de boete. |
3. | Het college, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de eigenrisicodrager zijn niet bevoegd tot verrekening dan wel inhouding voorzover beslag op hun vordering nietig zou zijn. |
Artikel 45
1. | Indien de boete niet is betaald binnen de op grond van artikel 39, tweede lid, onderdeel d, gestelde termijn, wordt de overtreder schriftelijk aangemaand binnen twee weken alsnog het bedrag van de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning, te betalen. |
2. | Bij gebreke van betaling kan het college de boete, verhoogd met de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, bij dwangbevel invorderen. |
3. | De bevoegdheid tot invordering vervalt binnen vijf jaren nadat de beschikking inzake oplegging van de boete onherroepelijk is geworden. |
Artikel 46
1. | Het dwangbevel wordt op kosten van de overtreder bij deurwaardersexploot betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. |
2. | Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de gemeente. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de gemeente kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen. |
3. | De boete komt ten goede aan de gemeente. |
Hoofdstuk 7. Informatiebepalingen
Artikel 47
1. | Er is een Informatiesysteem Inburgering, beheerd door de IB-Groep. Dit systeem bevat een systematisch geordende verzameling van gegevens die van belang zijn met betrekking tot de inburgering op grond van deze wet. |
2. | Het Informatiesysteem Inburgering heeft tot doel de verstrekking:
|
3. | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het Informatiesysteem Inburgering. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld met betrekking tot de in het Informatiesysteem Inburgering op te nemen gegevens en de verwerking van die gegevens. |
Artikel 48
1. | Er is een Bestand Potentile Inburgeringsplichtigen, beheerd door de IB-Groep. Dit bestand bevat persoonsgegevens van vreemdelingen van wie de IB-Groep op basis van gegevens, vastgelegd in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en het vestigingsregister, bedoeld in artikel 112 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, en van bij de IB-Groep berustende gegevens inzake krachtens artikel 5, eerste lid, onderdeel c, en derde lid aangewezen diploma's, certificaten of andere documenten, niet met zekerheid kan vaststellen dat zij niet inburgeringsplichtig zijn. |
2. | Het doel van het Bestand Potentile Inburgeringsplichtigen is:
|
3. | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het Bestand Potentile Inburgeringsplichtigen. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld met betrekking tot de in het Bestand Potentile Inburgeringsplichtigen op te nemen gegevens en de verwerking van die gegevens. |
Artikel 49
Het college, de cursusinstellingen, de exameninstellingen en de IB-Groep nemen in de registratie, die zij voor de uitvoering van deze wet aanleggen, het burgerservicenummer van de geregistreerde op.
Artikel 50
1. | Bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens kunnen door het college, de cursusinstellingen, de exameninstellingen en de IB-Groep worden verwerkt, voorzover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de doelmatige en doeltreffende uitvoering van deze wet. |
2. | Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld ter waarborging van de persoonlijke levenssfeer. Daarbij wordt in ieder geval geregeld:
|
Artikel 51
Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over het verstrekken van beleidsinformatie door de gemeenten, de cursusinstellingen en de exameninstellingen over uitvoering van de in de hoofdstukken 4, 5, paragraaf 2, en 6 bedoelde taken, die niet reeds op grond van de artikelen 47 of 52 of op grond van artikel 18, tweede lid, van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank is verstrekt.
Hoofdstuk 8. Financile bepalingen
Artikel 52
1. | Onze Minister verstrekt aan de gemeenten op de voet van artikel 108, derde lid, van de Gemeentewet jaarlijks een rijksbijdrage ten behoeve van de uitvoering van de artikelen 6, eerste lid, 19 tot en met 33, 47 en 51 en ten behoeve van de informatieverstrekking over de inburgeringsplicht. |
2. | Het eerste lid is niet van toepassing op gemeenten die op grond van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid een brede doeluitkering in het kader van het Grotestedenbeleid ontvangen. |
3. | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de rijksbijdrage. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:
|
Hoofdstuk 10. Wijziging van andere wetten
Artikel 54
[Wijzigt de Vreemdelingenwet 2000.]
Artikel 55
[Wijzigt de Welzijnswet 1994.]
Artikel 56
[Wijzigt de Wet kinderopvang.]
Artikel 57
[Wijzigt de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank.]
Artikel 58
[Wijzigt de Wet werk en bijstand. ]
Artikel 59
[Wijzigt de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.]
Artikel 60
[Wijzigt de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.]
Artikel 61
[Wijzigt de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.]
Artikel 62
[Wijzigt de Wet educatie en beroepsonderwijs.]
Hoofdstuk 11. Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 63
Deze wet is niet van toepassing op de oudkomer die op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt 60 jaar of ouder is.
Artikel 64
1. | Onverminderd artikel 7 blijft het bepaalde bij en krachtens de Wet inburgering nieuwkomers van toepassing op de inburgeringsplichtige die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet:
|
2. | Een met toepassing van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, juncto derde lid, onderdeel a, van de Wet inburgering nieuwkomers verleende ontheffing wordt aangemerkt als een ontheffing in de zin van artikel 6, eerste lid, van deze wet. |
3. | Zolang het bepaalde bij en krachtens de Wet inburgering nieuwkomers op hem van toepassing is, zijn de artikelen 55, 56 en 62 niet van toepassing ten aanzien van de inburgeringsplichtige, bedoeld in het eerste lid. |
4. | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de invoering van deze wet. |
Artikel 65
Het college van een gemeente die op 1 januari 2006 beschikt over een voor dit tijdstip opgebouwde reserve aan op grond van de Wet inburgering nieuwkomers verstrekte, maar niet bestede rijksbijdragen, wendt deze aan voor het aanbieden van inburgeringsprogramma's aan anderen dan nieuwkomers overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels.
Artikel 66
Het college van een gemeente die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet beschikt over een in artikel 65 bedoelde reserve, wendt deze aan voor het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen overeenkomstig de artikelen 19, eerste lid, en 20.
Artikel 67
Op rijksbijdragen die op grond van de Wet inburgering nieuwkomers zijn verstrekt ten behoeve van tijdvakken voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht zoals dat voor het desbetreffende tijdvak gold van toepassing.
Artikel 68
1. | Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan aan regionale opleidingencentra als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs een vergoeding toekennen in verband met de invoering van deze wet. |
2. | Bij regeling van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap worden regels gesteld met betrekking tot de vergoeding. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:
|
Artikel 69
[Wijzigt deze wet.]
Artikel 70
[Wijzigt deze wet.]
Artikel 71
Onze Minister zendt binnen vier jaar na inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Artikel 72
De Wet inburgering nieuwkomers wordt ingetrokken.
Artikel 73
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. In dat besluit kan worden bepaald dat artikel 65 terugwerkt tot en met 1 januari 2006.
Artikel 74
Deze wet wordt aangehaald als: Wet inburgering.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Beatrix
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
De Minister van Justitie,